Een aandelenfonds is hoofdzakelijk belegd in aandelen van één of meerdere landen. Andere fondsen beperken zich tot één of meerdere sectoren. Dit zijn de zogenaamde `sectorale fondsen`.De fondsen kunnen actief of passief worden beheerd. Bij het passief beheer wordt de evolutie van een index of een beurs gevolgd.
Aandelenindex de AEX over de periode 1992-2008
De aandelenindex is het gewogen gemiddelde van een aantal belangrijke aandelen. Vaak zijn dit de grootste aandelen van de beurs, zoals de Dow Jones in New York, de AEX in Nederland, de BEL20 in België of de DAX index in Duitsland. Ook is het mogelijk dat er een aandelenindex wordt gecreëerd op een "mandje" aandelen uit een bepaalde sector, bijvoorbeeld van de aandelen in de auto-industrie. Enkele aandelenindices worden berekend op basis van
De aandelenmarkt is het onderdeel van de kapitaalmarkt waar aandelen worden verhandeld. De aandelenmarkt omvat zowel bepaalde vormen van een (gereguleerde) effectenbeurs als een minder gereguleerde markt voor aandelen. Voorbeelden van Europese effectenbeurzen waar aandelen worden verhandeld, zijn de London Stock Excange, de Deutsche Börse en de Amsterdamse Effectenbeurs.
Een beurskrach is wat anders dan een zogeheten bearmarkt, waarbij koersen over langere tijd gestaag dalen. Een beurskrach is een kwestie van dagen, terwijl een dalende markt lang aan kan houden. Een markt waarbij de prijzen langzaam steeds verder dalen zonder grote schokken noemt men ook wel een sluipcrash. Doordat de twee bekendste gevallen van een beurskrach plaatsvonden in de maand oktober associeert men in beurskringen deze maand nog steeds met crashes. Er is geen duidelijke kwantitatieve definitie voor het onderscheid van een krach en een gewone beursdaling. Men gaat uit van een daling van tien procent of meer in een paar dagen, waarbij er daarnaast sprake is van paniek. Een krach hoeft niet plaats te vinden in een bearmarkt: de krach van 1987 vond plaats in een opgaande markt. De grote daling van de Japanse markt in de jaren negentig verliep daarentegen zonder enige afzonderlijke krach.
Een beleggingsfonds is in feite een ‘verzamelpunt’ voor beleggers. Op dat punt komt het geld van alle in het betreffende fonds investerende beleggers samen. Het totaalbedrag wordt het fondsvermogen genoemd.
De term beleggingsfonds wordt in het dagelijks verkeer vrij gebruikt, waarbij geen onderscheid gemaakt wordt tussen een beleggingsfonds en een beleggingsmaatschappij. De activiteiten van het fonds en maatschappij zijn in hoofdlijnen hetzelfde, maar en beleggingsfonds beschikt niet over rechtspersoonlijkheid en een beleggingsmaatschappij wel. Beleggers brengen collectief geld of andere goederen in het fonds in en kopen daarmee indirect, maar wel gezamenlijk, aandelen, obligaties, onroerend goed, grondstoffen, enz. Fondsen specialiseren zich in bepaalde sectoren, munten, regio's en proberen op die manier aan winstmaximalisatie te doen. Het beleggingsfonds ontvangt inkomsten zoals dividend, rente en/of huur, en er zijn waardeschommelingen in de bezittingen van het fonds. Na aftrek van kosten worden de positieve en negatieve resultaten doorgegeven aan de aandeelhouders van het fonds in de vorm van koersschommelingen in het fonds, en meestal ook dividend. Een groot aantal fondsen keert het dividend niet uit maar kapitaliseren het in het fonds. Fondsen zijn ook sterk afhankelijk van de verschillende nationale wetten.
Een bedrijf heeft een beursnotering wanneer aandelen in dat bedrijf verhandeld worden op een aandelenbeurs.
Door de emissie van aandelen op de beurs kan een bedrijf zijn kapitalisatie vergroten, aandelen verkopen van een bestaande grootaandeelhouder en overgaan van een privé-bedrijf naar een beursgenoteerd bedrijf.
Met de beursnotering krijgt een bedrijf verplichtingen op het gebied van rapportage (bijvoorbeeld: jaarrekening volgens het volledig schema, niet volgens het verkort schema) en gedrag.
Daling van het algemene prijspeil. Bij deflatie neemt de effectieve vraag af waardoor de prijzen kunnen dalen. Als gevolg van dalende prijzen neemt de waarde van het geld toe. Met eenzelfde bedrag kan dan meer worden gekocht. Deflatie is het tegenovergestelde van inflatie.
Duurzaam beleggen is een verzamelnaam voor het beleggen in milieuvriendelijke bedrijven en in landen met een `politiek correcte` regering. De grote subjectiviteit die daarbij nodig is, maakt een controle of een belegging `duurzaam` is of niet in de praktijk vrijwel onmogelijk.
De financiële instelling voert het administratieve beheer over het effectendepot. Als effecten worden gekocht, dan worden die in het depot bijgeboekt. Verkooptransacties worden afgeboekt. Rente of dividend die tot uitkering komt, en de aflossing van obligaties wordt geboekt op een bijbehorende bankrekening.
De klant wordt geïnformeerd over beheershandelingen en over mutaties in zijn depot. Na het einde van het kalenderjaar volgt een opgave ten behoeve van de belastingaangifte
Europese Centrale Bank | ||||
Oprichting | 1 juni 1998 | |||
Voorganger(s) | 19 nationale banken | |||
Sleutelfiguren | Voorzitter Mario Draghi | |||
Hoofdkantoor | Frankfurt am Main | |||
Beheerd vermogen | € 526 miljard | |||
Website | www.ecb.europa.eu | |||
De Europese Centrale Bank vanaf de Alte Mainbrücke
De Europese Centrale Bank (ECB) is de centrale Bankvan de Economische en Monetaire Unie. Het is tevens een van de zeven Instellingen van de Europese Unie. De voornaamste taak van de ECB is het behouden van de prijsstabiliteit in de eurozone.
De ECB heeft geen directe invloed op stijgende prijzen maar zij hebben wel een instrument om de inflatie indirect te beïnvloeden. Dat is de rente. De rente werkt als het gas- of rempedaal van de economie. Door een renteverhoging zullen de prijzen dalen, of in ieder geval minder snel stijgen. Door een renteverlaging zullen de prijzen sneller stijgen. Een rentestijging betekent dat het duurder wordt om geld te lenen waardoor mensen minder geld te besteden hebben. Dit heeft tot gevolg dat de economie wordt afgeremd waardoor prijzen minder snel zullen stijgen
De ECB en de centrale banken van landen die de euro hebben aangenomen vormen een entiteit, "eurosysteem" genaamd. Zolang er nog lidstaten van de Europese Unie zijn die de euro niet hebben aangenomen, moet er onderscheid worden gemaakt tussen het eurosysteem, waarvan negentien landen deel uitmaken, en het Europees stelsel van Centrale Banken (ESCB), dat uit achtentwintig landen bestaat.
De ECB is op 1 juni 1998 opgericht ter vervanging van het Europees Monetair Instituut (EMI), dat tot op dat moment een centrale rol had gespeeld bij de voorbereiding van de komst van de euro, die op 1 januari 1999 heeft plaatsgevonden.
De zetel van de Europese Centrale Bank bevindt zich in Frankfurt am Main (Duitsland) en heeft werknemers in dienst die uit alle lidstaten van de Europese Unie afkomstig zijn.
Het Federal Reserve System of de Federal Reserve (informeel ook wel The Fed) is de centrale bank van de Verenigde Staten, vergelijkbaar met de Europese Centrale Bank in Frankfurt. De Bank wordt bestuurd door de Board of Governors die door de President van de Verenigde Staten wordt benoemd. Hoewel de naam Federal Reserve anders doet vermoeden is de bank geen eigendom van de staat: de aandelen worden verplicht aangehouden door alle deelnemende banken ("members"). Alle banken met een federale banklicentie moeten lid/aandeelhouder worden, banken met een licentie van een deelstaat kunnen daarvoor kiezen als ze aan bepaalde voorwaarden voldoen. De FED houdt zich voornamelijk bezig met monetair beleid. Daarnaast houdt de bank toezicht op het binnenlands betalingsverkeer.
"Een geldmarktfonds heeft als doel om met een zo laag mogelijk risico een rendement te realiseren gelijk aan de marktrente."
Een geldmarktfonds (money market fund of MFF) is een soort beleggingsfonds.
MFF's geven aandelen uit aan beleggers om hun activiteiten te financieren en bieden een hoge graad van liquiditeit, diversificatie en marktopbrengsten.
De waarde van de aandelen varieert volgens de prijs van de schuldinstrumenten waarin is belegd. De liquiditeit van de activa moet groot blijven om aan de dagelijkse terugbetalingsverzoeken van beleggers te voldoen.
MMF's worden beschouwd als systeemrelevante entiteiten, gezien de nauwe banden met de banksector en andere financiële activiteiten. Daarnaast zijn MFF's een belangrijke bron van bedrijfs- en overheidsfinanciering, zodat een "run" op fondsen (beleggers die zich massaal terugtrekken uit MFF's) in een financiële crisis grote macro-economische gevolgen kan hebben.
MMF's worden vaak gebruikt als alternatief voor bankdeposito's, omdat ze diversificatie van beleggingen, onmiddellijke liquiditeit en een betrekkelijk stabiele waarde bieden. Ook worden ze gezien als een betrekkelijk veilige keuze voor de kortetermijnbelegging van grote hoeveelheden contanten.
MMF's zijn een belangrijke bron van kortetermijnfinanciering voor de reële economie. Ze kopen kortlopende geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven door financiële instellingen, overheden en ondernemingen, zoals schatkistpapier, commercial paper en depositocertificaten.
Volgens cijfers van de Commissie uit 2013 beheren MFF's in Europa ongeveer 38% van de kortlopende schuldbewijzen uitgegeven door de banksector, en ongeveer 22% van de kortlopende effecten uitgegeven door ondernemingen en overheden. In totaal hebben de Europese MMF's activa ter waarde van circa € 1 biljoen onder hun beheer, en ze vertegenwoordigen ongeveer 15% van de fondsensector in de EU.
Een korte looptijd
Een erkend geldmarktfonds kent een korte gemiddelde looptijd van 60 dagen. Dit betekent dat de leningen in de portefeuille gemiddeld binnen 60 dagen afgelost worden. Dit vermindert het risico op het uitblijven van een aflossing.
Een erkend geldmarktfonds belegt in zogenaamde liquide leningen wat betekent dat ze makkelijk verhandelbaar zijn en daarmee snel om te zetten zijn in geld.
Door het verdwijnen van de fysieke aandelenhandel op de beursvloer is de functie van hoekman in Amsterdam komen te vervallen. In illiquide fondsen maakt men nu op Euronext gebruik van Liquidtity Providers
Inflatie is het verschijnsel dat een bepaalde munteenheid binnen een bepaalde tijd minder waard wordt in vergelijking met een andere munteenheid. Bijvoorbeeld: in Turkije kon je in 1995 voor 10000 Turkse pond een kilo suiker kopen, in 1996 moet je daar 11000 voor betalen. Je geld is minder waard geworden. Voor toeristen uit België is dat wel pre...
De kredietcrisis is de aanduiding voor de crisis op de financiële markten die in de zomer van 2007 ontstond, in het najaar van 2008 een hoogtepunt bereikte en pas in de loop van 2011 afliep.
De crisis werd in belangrijke mate geïnitieerd door een stagnerende huizenmarkt in de Verenigde Staten en doordat de als obligaties verpakte gebundelde hypotheken in het laagste segment (subprime) in een hoog tempo minder waard werden. Hierdoor kwamen financiële instellingen in problemen en werden er uiteindelijk honderden miljarden afgeschreven op gekochte obligaties. Doordat onduidelijk was welke instellingen hierdoor in de problemen zouden komen droogde de interbancaire geldmarkt op, banken leenden elkaar geen geld meer. Verschillende banken zijn genationaliseerd, failliet gegaan of overgenomen. Negatieve ontwikkelingen op verschillende deelmarkten hebben elkaar versterkt.
De ontwikkelingen bedreigden al snel het ongestoord functioneren van het internationale financiële systeem, en ingrijpen van nagenoeg alle centrale banken bleek noodzakelijk. Vanaf oktober 2008 namen diverse overheden op grote schaal rechtstreeks deel in het risicodragend kapitaal van banken.
Door de onderlinge beïnvloeding van deelmarkten is niet exact aan te geven welke gebeurtenissen elkaar op welke wijze beïnvloedden. In het algemeen kan gesteld worden dat problemen rond Amerikaanse hypotheken de onmiddellijke aanleiding vormden tot de crisis, die oversloeg op de markt voor daaraan gerelateerde complexe financiële producten. Een en ander werd versterkt doordat de bij de waardebepaling van dergelijke complexe financiële producten gebruikte aannames in wiskundige formules op drijfzand waren gebaseerd. De achterliggende oorzaken van de crisis zijn zo complex, dat het nagenoeg onmogelijk is om een helder volledig beeld van de situatie te krijgen. Analyses van de problemen en de fundamentele oplossingen zijn vaak gericht op slechts een beperkt onderdeel van de crisis.
De aanduiding "kredietcrisis" dekt niet de gehele lading van de crisis. Er was niet uitsluitend sprake van een kredietcrisis in de zin van een beperkte beschikbaarheid van liquiditeiten en (langer lopend) kapitaal, doch op een aantal momenten ook van een algehele onderlinge vertrouwenscrisis in de financiële sector.
Vanaf begin 2010 veranderde de crisis van voorwerp: men maakte zich steeds meer zorgen over de financiële positie van een aantal overheden. Dit leidde in april 2010 tot een crisis rond Griekse overheidsfinanciën. Ook andere landen (met name Portugal, Spanje, Italië en Ierland) dreigden in een financiële crisis te komen. De EU-ministers van Financiën presenteerden op 10 mei 2010 een reddingsplan van in totaal € 500 miljard, terwijl het IMF tot € 250 miljard toezegde.
Bij een (dreigende) recessie probeert de centrale bank de economie te stimuleren door renteverlaging. Leningen worden hierdoor goedkoper waardoor burgers en bedrijven meestal meer besteden. In geval van sterk oplopende werkloosheid en dalende prijzen werkt dit echter aanmerkelijk minder goed. Dit is ook het geval naarmate de officiële rentetarieven lager worden, tot nul dalen of zelfs op negatief gezet worden. Ongeacht de rentestand zullen dan geen (grote) leningen worden afgesloten en zullen dure aankopen worden uitgesteld. Verdere renteverlagingen of zelfs een rentestand van nul leiden dan niet tot toename van economische activiteiten en een afnemende vraag leidt tot verdere prijsdalingen (deflatie). De meeste burgers gaan juist meer sparen om hun pensioendoelstelling te halen die in gevaar komt met de kleinere vermogensrendementen en om een buffer te hebben in onzekere tijden.
De centrale bank kan in dat geval besluiten om op een andere manier de geldhoeveelheid te vergroten. Een grotere geldhoeveelheid leidt immers tot prijsverhogingen en doorbreking van de deflatoire spiraal. Vroeger zou hiertoe de geldpers worden aangezet maar nu koopt de centrale bank staatsobligaties, hypotheekobligaties of andere obligaties en financiert deze transacties door de eigen balans te verhogen. Er worden dus geen fysieke bankbriefjes bijgedrukt. Het mechanisme werkt aldus dat centrale banken in de markt, of rechtstreeks van banken, obligaties kopen, hetgeen via banken wordt afgewikkeld. Banken worden voor het aankoopbedrag gecrediteerd in de rekeningen die zij bij de centrale bank aanhouden. Op deze wijze verkrijgen banken liquiditeiten. Tegenover deze liquiditeiten kunnen banken dan nieuwe leningen verstrekken.
Kwantitatieve versoepeling kan leiden tot inflatie die uiteindelijk zal moeten worden beteugeld door bijvoorbeeld de rente te verhogen. Een andere mogelijke maatregel is dat de gekochte leningen te zijner tijd weer worden verkocht.
Opmerking verdient dat kwantitatieve versoepeling slechts effect heeft voor zover de aan het bankwezen (via de omweg van het opkopen van staatsleningen) ter beschikking gestelde middelen ook daadwerkelijk door het bankwezen worden uitgeleend aan bedrijven en/of particulieren. Als het bankwezen geen andere bestemming voor zijn middelen heeft, dan kan men die bij de centrale bank stallen; zie hieronder.
In theorie dient sprake te zijn van een gelijke mate van liquiditeit en risico: de door de centrale bank gekochte obligaties zouden even liquide en risicovol moeten zijn als kasgeld. Dit is (meestal) slechts het geval bij staatsobligaties: alleen dergelijke beleggingen kunnen steeds, op korte termijn en zonder prijsconcessies, verkocht worden. In de praktijk zal een dergelijke "onderlinge uitwisselbaarheid" niet altijd aanwezig zijn. Dit klemt temeer naarmate centrale banken ook andere typen obligaties zoals hypothecaire obligaties kopen: hiermede loopt de centrale bank een (in gradaties toenemend) liquiditeits- en kredietrisico. In dit verband heeft de Britse econoom Willem Buiter, met een zekere mate van ironie, voorgesteld om, naast de term "quantitative easing", de term "qualitative easing" te hanteren voor die situaties waarbij centrale banken, uiteindelijk voor risico van de samenleving als geheel, een toenemend liquiditeits- en kredietrisico accepteren.
Een mixfonds combineert aandelen, obligaties en eventueel kas met als doel een rendement te behalen in combinatie met een gematigd risico. Normaal gesproken doet een mixfonds het in een bear markt beter dan een aandelenfonds, en in een bull markt slechter.
Nationale Bank van België | ||||
![]() | ||||
Interieur Hall Van Goethem | ||||
Oprichting | 1850 | |||
Sleutelfiguren | Jan Smets | |||
Land | ![]() | |||
Hoofdkantoor | de Berlaimontlaan 3, 1000 Brussel | |||
Sector | Centrale bank | |||
Website | www.nbb.be | |||
De Nationale Bank van België (NBB) is de centrale bank van België en is gevestigd in Brussel. Zij wordt bestuurd door een gouverneur, een vice-gouverneur, een Directiecomité (vijf leden), een Regentenraad (acht leden) en een College van Censoren (tien leden).
Sinds de invoering van de euro is de Nationale Bank van België, afgekort de NBB, een van de deelnemers aan het Eurosysteem, waarvan de Europese Centrale Bank in Frankfurt het centrum is.
De hoofdzetel van de Nationale Bank is aan de Brusselse de Berlaimontlaan, met verdere vestigingen in Luik en Kortrijk.
Sinds 11 maart 2015 is Jan Smets gouverneur van de Nationale Bank van België. Die volgde Luc Coene op.
De Nationale Bank van België is gestructureerd als een NV. Het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap bedraagt 10 miljoen euro. De helft van de aandelen is in handen van de Belgische Staat. Een deel van het kapitaal wordt vrij verhandeld op Euronext-Brussel onder de ticker-code "BNB".
Er zijn al jarenlang discussies tussen die kleine aandeelhouders en de overheid. Die kleine aandeelhouders klagen aan dat de overheid stelselmatig grotere dividenden krijgt.
Een (beursgenoteerde) onderneming die meer dan de helft van de vaste en financiele activa in onroerend goed heeft belegd en meer dan de helft van de omzet haalt uit ontwikkeling, exploitatie en handel in onroerend goed, met inbegrip van fondsen die in aandelen van andere vastgoedfondsen beleggen.